Wettelijke verdeling in Nederlands erfrecht is geen verdeling van de erfenis. De quasi-wettelijke verdeling en ouderlijke boedelverdeling zijn dat wel. In dit artikel uitleg en achtergronden.
1. Nederlands erfrecht en verdeling nalatenschap (erfenis)
Wetgeving voor erfopvolging in Nederland door twee of meer erfgenamen regelt dat bij overlijden het eigen vermogen van de erflater, nalatenschap of erfenis genoemd, van rechtswege overgaat op de wettelijke of testamentaire erfgenamen. De regeling is van dwingend recht, er kan bij testament of overeenkomst niet van worden afgeweken. Bij overlijden ontstaat dan volgens de algemene regels van het vermogensrecht automatisch een ‘eenvoudige gemeenschap van goederen‘, de erfgemeenschap. De erfgenamen zijn gezamenlijk de eigenaren, ofwel ‘deelgenoten‘ en mogen met hun eigendom doen zoals het hen goeddunkt. Meestal worden er door de erfgenamen afspraken gemaakt over verdeling van de gemeenschap. Het begrip ‘wettelijke verdeling’ betekent echter iets anders, het is een begrip uit het jargon van de notaris.
Het erfrecht is door de notaris verrijkt met woorden die onbegrijpelijk zijn, zoals radartestament en afvullegaat; verwarrend: driesterrenexecuteur die maar voor de helft executeur is, en dus ook met het begrip wettelijke verdeling die geen verdeling is en kindsdeel dat geen erfdeel (meer) is.
Volgens de beroepsregels is de notaris verplicht voorlichting aan consumenten te geven over wat de gevolgen zijn van een rechtshandeling die een burger wil laten vastleggen bij de notaris. Dat noemt men Belehrungspflicht. Maar er moeten tienduizenden testamenten in de kluizen liggen met verwarrend woordgebruik, onbegrijpelijke constructies om belasting te besparen of te verschuiven en met standaardbepalingen uit een notariële modelregeling die de wensen van de testamentmaker niet goed weergeven. Ze zullen procedures en familieruzies provoceren maar er zal nog veel water door de Rijn moeten stromen voordat de notaris bereid is helder en inzichtelijk te spreken en schrijven. Gebruik van jargon en ingewikkelde constructies in een testament maken het werk van notaris en erfenisplanner vaak moeilijk controleerbaar.
Deze website wil verwarring ontvlechten en misverstanden ophelderen
ErfrechtTip | Leest u onbegrijpelijk jargon in een concept testament dat door de notaris of estate planner is opgesteld, schroom dan niet na te vragen wat er precies wordt bedoeld. Laat de uitleg van de notaris bij het opstellen van een testament schriftelijk vastleggen, zodat na overlijden over dat punt geen misverstanden gaan ontstaan.1
2. Wat is de wettelijke verdeling van het Nederlands erfrecht?
Onder het oude erfrecht bestond de mogelijkheid om bij testament een verdeling van de erfenis vast te leggen tussen de (klein)kinderen onderling en met de echtgenoot, dat heette de testamentaire verdeling, art. 1167 Oud BW:
De bloedverwanten in de opgaande linie mogen bij uiterste wilsbeschikking, of bij notariële akte, tusschen hunne afkomelingen onderling of tusschen dezen en hun langstlevenden echtgenoot de verdeeling hunner goederen maken. Op deze verdeling is artikel 186 lid 1 van Boek 3 niet van toepassing.
De bepaling werd ontworpen in een tijdperk dat de getrouwde vrouw geen zeggenschap had in het huwelijk en handelingsonbekwaam was in de maatschappij. De heren wetgevers vonden het zinvol dat vooraf – op advies van de notaris – in een testament kon worden vastgelegd wat een verstandige regeling was na overlijden. Hier werd vanaf eind jaren 1950 in toenemende mate gebruik van gemaakt om de langstlevende echtgenoot goed verzorgd achter te laten, als een natuurlijke verbintenis (verzorgingsmaking). Deze testamentaire modelregeling heette de ‘ouderlijke boedelverdeling’ (obv) of het ‘langstlevende-testament’.2
In de huidige wet erfrecht, ingegaan op 1 januari 2003, is dat de algemene wettelijke manier geworden van erfopvolging als overledene een partner nalaat uit huwelijk of registratie en een of meer eigen kinderen (als bedoeld in het familierecht).
LET OP! Als er geen testament is gemaakt, erft een partner zonder huwelijk of registratie niets, ook niet als er een samenlevingscontract is en men al twintig jaar samenwoont.3
Het huidige erfrecht biedt niet meer de mogelijk om in een testament rechtsgeldig aanwijzingen te geven voor de manier van verdelen van de nalatenschap door de erfgenamen. De wet kent geen uiterste wilsbeschikking waardoor zulke bepalingen juridische rechtskracht krijgen na overlijden en er geldt sinds invoer van de huidige wet erfrecht een ‘gesloten stelsel van uiterste wilsbeschikkingen‘. Dat is nu het basisprincipe voor het testamentair erfrecht en brengt mee, dat als een bepaling in een testament opgemaakt onder het huidige erfrecht, niet is onder te brengen bij een in de wet genoemde uiterste wilsbeschikking, erfgenamen niet verplicht kunnen worden deze bepaling na te leven.
► zie: Testament maken of erfenis verdelen? Ken het gesloten stelsel van uiterste wilsbeschikkingen!
Volgens de wettelijke verdeling, gaat bij overlijden de hele nalatenschap van rechtswege over van overledene op de langstlevende, volgens de dwingendrechtelijke regel voor de overgang van het eigen vermogen bij overlijden, artikel 4:182 lid 1 BW (‘saisine‘). De langstlevende is ook verantwoordelijk voor voldoening van een reeks in de wet opgesomde schulden, daaronder de erfbelasting (art. 4:7 BW). Het kind of de kinderen van overledene krijgen niets in handen, het enige wat ze ‘krijgen’ is een vordering in geld op de langstlevende, ter waarde van hun theoretisch erfdeel. Maar deze vordering is pas opeisbaar bij overlijden (art. 4:13 lid 3 onder b BW), faillissement of schuldsanering (art. 4:13 lid 3 onder a BW) van de langstlevende en alleen voor wat er dan nog van over is, want de regeling is bedoeld om de langstlevende verzorgd achter te laten en er mag op worden ingeteerd. Het notariaat bestempelt deze vordering als kindsdeel, maar dat is verwarrend en verouderd jargon. Als er onder het oude wettelijk erfrecht geen testament was gemaakt, ging de erfenis naar de langstlevende en de kinderen in gelijke delen – toen sprak men over kindsdeel.4 Onder het huidige erfrecht is een kind van overledene (volgens de definitie van het familierecht) bij de wettelijke verdeling geen deelgenoot in de erfgemeenschap en is er juridisch of feitelijk geen sprake van een kindsdeel.
De vordering die kinderen hebben op grond van de wettelijke verdeling is geen erfdeel, het is geen kindsdeel en ook niet het wettelijk erfdeel. De idee achter deze regeling is, dat de langstlevende verzorgt achterblijft, dus hij of zij mag interen op de hele erfenis, ook op de vorderingen die de kinderen op de langstlevende hebben. Onder het oude recht werden de kinderen wel mede-eigenaar van de nalatenschap na overlijden, men sprak toen van kindsdeel.
Een beter passende naam voor ‘wettelijke verdeling’, die ook minder verwarring wekt, is ‘wettelijke langstlevende-regeling’
De geldvorderingen van de kinderen worden vermeerderd met een percentage dat overeenkomt met dat van de wettelijke rente, voor zover dit percentage hoger is dan zes, berekend per jaar vanaf de dag waarop de nalatenschap is opengevallen, bij welke berekening telkens uitsluitend de hoofdsom in aanmerking wordt genomen. Tenzij de erflater of de langstlevende en kinderen samen anders hebben bepaald.
De wet erfrecht zegt dus wel mooi in artikel 4:10 BW:
- “De wet roept tot de nalatenschap als erfgenamen (…) de niet van tafel en bed gescheiden echtgenoot van erflater tezamen met diens kinderen“
maar de kinderen staan feitelijk met lege handen. Ze zijn nagenoeg volledig afhankelijk van de goede wil van de langstlevende, of er daadwerkelijk ooit iets uit de nalatenschap waartoe ze als erfgenaam zijn geroepen, toevloeit.
ErfrechtTip | er ligt een vonnis van de Rechtbank Amsterdam, 13 januari 2021 waar een kind (nog) zonder succes de actio Pauliana heeft ingezet om een langstlevende te verhinderen een goed uit de erfenis voor een lager bedrag te verkopen dan de werkelijke waarde, waardoor er minder geld zou zijn voor voldoening van de vordering uit het recht op het kindsdeel. En er ligt een vonnis van de Rechtbank Gelderland 22 februari 2023 ECLI:NL:RBGEL:2023:913 waar het wel is gelukt iets voor de kinderen te bereiken. Een langstlevende mag niet roekeloos met de nalatenschap omspringen, er bestaat een gehoudenheid tegenover schuldeisers er zorgvuldig mee om te aan.
Deze regeling staat in artikel 4:13 BW van het erfrecht en wordt binnen het notarieel recht meestal aangeduid als de wettelijke verdeling. Maar er is in dit geval geen sprake van verdeling op de manier waarop het vermogensrecht dat woord gebruikt: verdeling van een goederengemeenschap. De hele erfenis gaat hier naar één persoon, de langstlevende. In afwijking van de normale regel voor erfopvolging, de saisine-regel van artikel 4:182 lid 1 BW, gaat het eigen vermogen van de erflater in eigendom over op maar één erfgenaam. De langstlevende wordt bij overlijden eigenaar van de hele nalatenschap. Dat de kinderen van overledene bij de wettelijke verdeling niets krijgen, is extra vermeld in het saisine-wetsartikel. Er is dus op geen enkel moment sprake van meerdere eigenaren die deelgenoten zijn in een onverdeelde boedel en daarom hoeft er vermogensrechtelijk niet te worden verdeeld. Beter is het, te spreken van wettelijke toedeling.5
Je zou kunnen zeggen dat sprake is van een soort wettelijke onterving van de kinderen. Dat is juridisch-systematisch misschien niet helemaal juist want de wet geldt als leidraad om te beoordelen of bij testament iemand is onterfd, en hier zegt de wet dat de kinderen niets verkrijgen. Er van uitgaand dat de wet hier wel van erfgenamen spreekt, maar vervolgens de rechten die erfgenamen op de voet van de saisine hebben, bewust afneemt, zelfs met een expliciete uitzondering in het wetsartikel voor de saisine, is de ontervingsgedachte toch niet zo gek. De langstlevende mag de kinderen ten alle tijden bij leven een bedrag betalen (art. 4:17 lid 1 BW), maar omdat de geldvordering bij leven niet opeisbaar is, geldt zo’n betaling voor de belasting als schenking. Er is bij leven dus geen sprake van ‘voldoening van de vordering’, zoals de notaris graag – onjuist – uitlegt, maar van een volledig vrijwillige betaling.
De kinderen zitten niet in de erfrechtelijke wachtkamer, zoals de notaris of hoogleraar notarieel recht het eveneens onjuist voorstelt. Is er een langstlevende, is de erfenis voor deze erfgenaam bedoeld.
3. Wat moeten en kunnen langstlevende en kinderen doen bij de wettelijke verdeling?
3.1 Langstlevende
Het eerste wat moet gebeuren bij de wettelijke verdeling, is dat de langstlevende gaat nadenken over de erfkeuze: zuiver aanvaarden, beneficiair aanvaarden of verwerpen. En er moet over worden nagedacht, of het verstandig is de wettelijke verdeling ongedaan te maken. Daarvoor geldt een korte wettelijke termijn.
Wordt de wettelijke verdeling niet ongedaan gemaakt, en wordt de erfenis (beneficiair) aanvaard, moet begonnen worden met het opstellen van een boedelbeschrijving zodat de hoogte van de geldvordering van de kinderen kan worden bepaald. Als het paar in gemeenschap van goederen was gehuwd, maakt de erfenis in waarde de helft uit van die gemeenschap. De andere (onverdeelde) helft was voor overlijden eigendom van de langstlevende. Door overlijden wordt de langstlevende dus automatisch eigenaar van de hele gemeenschap van goederen. Door overlijden is het huwelijk van rechtswege ontbonden.
Voor de boedelbeschrijving moet de hele goederengemeenschap worden geïnventariseerd en moeten de goederen, rechten en vorderingen op waarde worden geschat volgens de sleutel: ‘waarde in het economisch verkeer op de dag van overlijden’. De totale waarde moet dan door twee worden gedeeld om de waarde van de erfenis vast te stellen, en vervolgens moet de waarde van de erfenis gedeeld worden door het getal dat de langstlevende en de kinderen samen uitmaken. Zijn er drie kinderen, moet de waarde van de erfenis door vier worden gedeeld (langstlevende + drie kinderen) om de hoogte van de vordering van de kinderen te kunnen vaststellen.
Komt men er niet uit, schrijft artikel 4:15 BW voor:
“1. Voor zover de erfgenamen over de vaststelling van de omvang van de in artikel 13 lid 3 bedoelde geldvordering niet tot overeenstemming kunnen komen, wordt deze op verzoek van de meest gerede partij door de kantonrechter vastgesteld. De artikelen 677 tot en met 679 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering zijn van overeenkomstige toepassing.
2. Indien bij de vaststelling van de in artikel 13 lid 3 bedoelde geldvordering:
a. omtrent de waarde van de goederen en de schulden van de nalatenschap is gedwaald en daardoor een erfgenaam voor meer dan een vierde is benadeeld,
b. het saldo van de nalatenschap anderszins onjuist is berekend, dan wel
b. de geldvordering niet is berekend overeenkomstig het deel waarop het kind aanspraak kon maken, wordt de vaststelling op verzoek van een kind of de echtgenoot dienovereenkomstig door de kantonrechter gewijzigd. Op de vaststelling is hetgeen omtrent verdeling is bepaald in de artikelen 196 leden 2, 3 en 4, 199 en 200 van Boek 3 van overeenkomstige toepassing.
3. Bij de vaststelling van de geldvordering zijn de artikelen 229 tot en met 233 van overeenkomstige toepassing.
4. De artikelen 187 en 188 van Boek 3 zijn op de vaststelling van overeenkomstige toepassing.”
In de eerste leden staan de regels uit het recht dat geldt voor een gemeenschap, titel 7 Boek 3 BW (algemene regels voor het vermogensrecht). Een gemeenschap is in het Nederlands vermogensrecht elk goed of alle goederen, die twee of meer (rechts)personen in eigendom toebehoort of toebehoren. Hier is dus geen sprake van een gemeenschap, er is alleen bepaald dat de regels uit het recht voor de gemeenschap gelden.
Verder worden ook andere bepalingen uit dat vermogensrecht voor de gemeenschap overeenkomstig van toepassing verklaard. Opmerkelijk is dat art. 3:194 lid 2 BW niet overeenkomstig van toepassing is verklaard: “2. Een deelgenoot die opzettelijk tot de gemeenschap behorende goederen verzwijgt, zoek maakt of verborgen houdt, verbeurt zijn aandeel in die goederen aan de andere deelgenoten.” Maar omdat de langstlevende een morele verplichting tegenover de kinderen heeft, de erfenis zorgvuldig te gebruiken voor het eigen levensonderhoud, is discussie mogelijk of een vergelijkbare ‘strafsanctie’ bij het verzwijgen van goederen ook zou kunnen worden toegepast bij de wettelijke verdeling.
Terzijde: bij de ouderlijke boedelverdeling was een link met Boek 3 BW niet nodig omdat daar wél sprake was van een onverdeeldheid, en dus van een gemeenschap, dan is ook hetgeen in titel 3.7 BW staat ‘automatisch’ van toepassing.
Juridisch vraagstuk – Een ouderlijke boedelverdeling gebaseerd op bepalingen in testamenten opgemaakt onder het oude recht, was nietig als niet alle kinderen als erfgenaam daar aan meededen. Voor een rechtsgeldige scheiding en deling van een gemeenschap is namelijk op grond van het vermogensrecht instemming van elke mede-eigenaar vereist. Aldus het Handboek Erfrecht Van Mourik.6 Daar tegenover schrijft prof. Van Es, dat de ouderlijke boedelverdeling onder het oude erfrecht van rechtswege werkte (goederenrechtelijke werking). Een levering op grond van artikel 3:186 lid 1 BW was niet vereist. Ter gelegenheid van de invoering van het laatstbedoelde artikel op 1 januari 1992 was aan artikel 1167 BW (oud) een slotzin toegevoegd waarin dit voorschrift buiten toepassing werd verklaard bij de ouderlijke boedelverdeling. Sinds de invoering van het nieuwe erfrecht vindt men in artikel 129 lid 3 Overgangswet NBW de regel dat artikel 3:186 lid 1 BW op de ouderlijke boedelverdeling niet van toepassing is.7
Dit speelt niet bij de wettelijke verdeling naar het huidige recht.8
Ook de wilsrechten van art. 4:19 e.v. BW zijn een typisch fenomeen van de wettelijk verdeling. De wilsrechten beogen een passend evenwicht te creëren tussen de belangen van de kinderen, als een ouder opnieuw trouwt, en die van de langstlevende echtgenoot die er na overlijden van de partner alleen voorstaat.9
3.2 Het begrip ‘kind’ bij de wettelijke verdeling
De zogenoemde wettelijke verdeling geldt als de overledene geen testament had en op het moment van overlijden getrouwd was (of geregistreerd partner) en een of meer kinderen had. Het gaat om:
- eigen kinderen van de overledene volgens de definitie uit het familierecht. Dat zijn:
- kinderen geboren uit de echtgenote of geregistreerd partner van overledene staande het huwelijk of geregistreerd partnerschap;
- kinderen die door overledenen officieel zijn erkend (bij de Burgerlijke Stand) en
- geadopteerde kinderen.
Pleegkinderen en stiefkinderen zijn volgens deze definitie geen eigen kinderen van overledene en vallen niet onder de regels voor de wettelijke verdeling.
De notaris vertelt vaak dat pleegkinderen en stiefkinderen wel onder de wettelijke verdeling vallen wanneer dat in een testament is bepaald. Maar er een testament is gemaakt, geldt de ‘wettelijke verdeling’ per definitie niet. In testamenten wordt de situatie nagebootst met modelregelingen als de ‘quasi-wettelijke verdeling’, maar daarbij worden alle personen die in het testament als erfgenaam zijn benoemd – eventueel naast personen uit de wet – bij overlijden allemaal mede-eigenaar van het eigen vermogen van erflater, door de dwingendrechtelijke wettelijke regels voor erfopvolging in Nederland. Er moet dan dus wel degelijk worden verdeeld. De erfgenamen kunnen in unanimiteit beslissen om de regels uit het testament te volgen maar ze kunnen daar juridisch niet toe worden verplicht.
3.3 Wettelijke langstlevenderegeling, vordering kinderen en erfbelasting
De geldvordering die de kinderen van erflater bij overlijden op de langstlevende krijgen, is pas opeisbaar na het overlijden van de langstlevende. In de tussentijd ontvangen de kinderen van overledene geen rente of aflossing. Voor het berekenen van de erfbelasting geldt een ingewikkelde regeling. De hoogte van de belasting wordt niet berekend over het volledige bedrag, maar over de zogenaamde ‘contante waarde‘ van de vordering. De belastingdienst gaat er van uit dat de vordering bij overlijden van de langstlevende lager zal zijn dan op de dag van overlijden van de eerste ouder. Hoe langer de langstlevende naar verwachting nog te leven heeft op de dag dat de eerste partner overlijdt, des te lager is de contante waarde of marktwaarde . Daarvoor hanteert de belastingdienst een leeftijdstabel (art. 5 Uitvoeringsbesluit Successiewet).
Het rentepercentage bedraagt in 2024 6% (artikel 21, veertiende lid, Successiewet 1956, en art. 10 Uitvoeringsbesluit Successiewet). Begin 2025 kondigde de Belastingdienst aan, het percentage naar beneden toe bij te stellen.
3.4 Kunnen kinderen iets ondernemen als de langstlevende alles opmaakt?
Voor een antwoord op deze vraag is het van belang te weten, dat de wetgever met de wettelijke verdeling heeft bedoeld dat de langstlevende ongestoord kan voortleven. Het bestaan van een eventuele (verzorgings)behoefte bij de langstlevende is daarbij in beginsel irrelevant, stelt Van Mourik in het Handboek Erfrecht.10 De houding van Van Mourik is niet wetenschappelijk neutraal. Onder zijn leiding zette het notariaat de wetgever met chantage onder druk om een Nijmeegs wetsontwerp voor de ‘wettelijke verdeling’ in de nieuwe wet erfrecht op te nemen.11 Op grond van deze zienswijze is aannemelijk, dat er bij deze stellingname ander argumenten meespelen dan strikt wetenschappelijke. De wettelijke verdeling is gebaseerd op de testamentaire ouderlijke boedelverdeling uit het oude recht. Bij die verdeling hield de als clausule in het testament opgenomen niet-opeisbaarheid van de vorderingen van de kinderen alleen stand, als sprake was van een natuurlijke verbintenis van de testateur om de huwelijkspartner goed verzorgd achter te laten.
► Dat vloeide voort uit het mijlpaalarrest Hoge Raad 30 november 1945, ECLI:NL:HR:1945:14, De Visser/Harms: …
“dat de overtuiging, dat de langstlevende echtgenoot niet onverzorgd mag achterblijven, meer en meer veld heeft gewonnen (…);
dat het, in overeenstemming hiermede, voor hen, die het vooruitzicht op een voldoende verzorging van hun weduwe niet hebben, naar algemeen gangbare opvattingen van moraal en fatsoen – bijzondere omstandigheden voorbehouden – als een onafwijsbare plicht wordt beschouwd om, indien noodig, naar de mate van het mogelijke te zorgen voor het onderhoud van de weduwe;
dat de vervulling van dezen plicht zoozeer beantwoordt aan hetgeen de echtgenooten van elkaar mogen verlangen, dat daarmede – voorzooverre de verzorging, gelet op de omstandigheden waaronder de echtgenooten leefden en de langstlevende achterblijft, het redelijke niet te buiten gaat – voldaan wordt aan een verplichting van den eenen echtgenoot jegens de ander, welke als een natuurlijke verbintenis moet worden erkend; dat daarom nakoming van zoodanige verzorgingsverplichting – hetzij bij handeling onder de levenden, hetzij bij uiterste wilsbeschikking – is voldoen aan een verbintenis en niet is schenking.”
Anders dan Van Mourik stelt, speelt de natuurlijke verbintenis op de achtergrond ook een rol bij de wettelijke verdeling, omdat dit een codificatie is van het oud geldend recht. Bij de wettelijke verdeling is voor de bescherming van de langstlevende weliswaar ‘ongestoord voortleven’ de norm, maar dat brengt niet per definitie mee dat de kinderen vastgelijmd op de banken van de erfrechtelijke wachtkamer zitten, zoals de notaris en professoren notarieel recht de situatie graag noemen. In het gezaghebbende handboek Asser/Perrick staat, dat de kinderen lijdzaam moeten toezien of hun vorderingen ter zake het overlijden van de eerststervende ouder na het overlijden van de langstlevende kunnen worden voldaan. Dit geldt volgens auteur Perrick ook als de langstlevende die tijdens leven van de partner samen spaarzaam waren, na overlijden overstapt op een andere levensstijl met dure keuken, wellness oase in de tuin en cruises.12 De lijdzaamheid van de kinderen die de professoren beschrijven, geldt voor het moment waarop de geldvordering opeisbaar wordt, daar kent de wet de rechter niet de bevoegdheid toe om te bepalen dat de geldvordering opeisbaar is buiten de genoemde wettelijk/testamentair bepaalde gevallen.
In de praktijk worden er door kinderen wel andere paden bewandeld om er voor te zorgen dat er voor hen nog iets overblijft. Onder bepaalde omstandigheden kan een kind een beroep doen op schuldeisersbenadeling, oftewel de actio Pauliana buiten faillissement (art. 3:45 BW). In een zaak waarin de Rechtbank Amsterdam besliste is de eis niet toegewezen, omdat de hoogte van de vordering nog niet vast stond. Een zaak bij de rechtbank Gelderland 22 februari 2023 ECLI:NL:RBGEL:2023:913 geeft een voorbeeld van een geslaagde vernietiging bij wettelijke verdeling. Moeder had na overlijden van vader de woning overgedragen aan één van de drie kinderen, waarbij de koopsom verrekend was met de vordering uit de wettelijke verdeling van dat kind (zoon) en het resterende deel van de koopsom door haar was kwijtgescholden aan hem. Daarmee hield moeder nauwelijks iets over, waarbij bovendien vastgesteld werd dat zij al haar inkomsten nodig zou hebben om in haar levensonderhoud te voorzien. Daarmee was voldoende duidelijk dat de andere twee kinderen bij overlijden van moeder hun vorderingen niet voldaan zouden kunnen krijgen. Zowel moeder als zoon waren door de notaris die de akte van levering gepasseerd had, gewaarschuwd voor die benadeling van de andere twee kinderen.
Daarmee was voldaan aan alle voorwaarden: het was een onverplichte rechtshandeling van moeder, waarvan moeder en zoon wisten dat die tot een daadwerkelijke benadeling van de andere twee kinderen als schuldeisers van moeder leidde. De verkoop van de woning werd derhalve vernietigd, waardoor de woning zich nog in het vermogen van moeder bevond. De kinderen hadden hun verhaalsmogelijkheden aldus hersteld met een succesvol beroep op de actio Pauliana, ook al waren hun vorderingen nog niet opeisbaar.
Er is nog een route om het handelen van de langstlevende langs de lat te leggen. Voorbeeld is een vonnis van de rechtbank Rotterdam 20 juli 2022 (ECLI:NL:RBROT:2022:1875). In deze casus stond het handelen van één van de kinderen met de langstlevende centraal. De rechtbank moest ondere andere beoordelen of het handelen van één van de kinderen, die tijdens leven de vordering uit wettelijke verdeling kreeg uitbetaald, voor onrechtmatig was te houden jegens de anderen die niets hadden gekregen en bij overlijden met lege handen stonden.
► De casus
X en Y waren gehuwd en hadden vier kinderen, K, L, M en N. Vader overlijdt en zijn vier kinderen hebben op grond van de wettelijke verdeling een niet-opeisbare vordering op moeder. Na het overlijden van de moeder blijkt dat zij tijdens haar leven de woning aan één van de vier kinderen heeft overgedragen, kind K. Van de door K te betalen koopsom is niets in het vermogen van moeder terechtgekomen. Zo was er onder meer een recht van vruchtgebruik gevestigd ten gunste van moeder, hetgeen de koopsom drukte. De restant koopsom werd omgezet in een lening waarop vervolgens bedragen werden kwijtgescholden (giften) en die verder werd verrekend met de niet-opeisbare schuld van moeder aan kind K in verband het overlijden van de vader.
Na het overlijden van de moeder stellen twee andere kinderen L en M dat zij door dit alles zijn benadeeld nu blijkt dat door de wijze van verkoop hun vorderingen op moeder die zijn ontstaan na overlijden van vader niet meer volledig betaald konden worden uit de nalatenschap van moeder.
L en M willen de koop ongedaan maken en brengen verschillende nietigheid- dan wel vernietigbaarheidsgronden van de koopovereenkomst in stelling, die alle door de rechtbank worden afgewezen. Ook de uiterste wil van moeder en de schenkingen tijdens leven aan K blijven in stand.
L en M brengen art. 6:162 BW in stelling:
“1. Hij die jegens een ander een onrechtmatige daad pleegt, welke hem kan worden toegerekend, is verplicht de schade die de ander dientengevolge lijdt, te vergoeden.
2. Als onrechtmatige daad worden aangemerkt een inbreuk op een recht en een doen of nalaten in strijd met een wettelijke plicht of met hetgeen volgens ongeschreven recht in het maatschappelijk verkeer betaamt, een en ander behoudens de aanwezigheid van een rechtvaardigingsgrond.
3. Een onrechtmatige daad kan aan de dader worden toegerekend, indien zij te wijten is aan zijn schuld of aan een oorzaak welke krachtens de wet of de in het verkeer geldende opvattingen voor zijn rekening komt.”
L en M stellen dat K onrechtmatig jegens hen heeft gehandeld door zichzelf tijdens het leven van moeder te bevoordelen op een wijze waardoor L en M in hun vermogenspositie zijn geschaad.
De rechtbank stelt voorop:
“4.25 […] dat erflaatster […] als langstlevende echtgenote na het overlijden van vader de beschikking had over de gehele nalatenschap van vader. Daaruit volgt dat erflaatster de uit de nalatenschap verkregen goederen niet alleen kon aanwenden voor eigen gebruik, maar deze ook mocht bezwaren of vervreemden. Erflaatster mocht derhalve (het aandeel van vader in) de villa aan [persoon K] verkopen.
4.26. Het verkopen van de villa zou geen benadeling hoeven op te leveren, omdat de verkoopprijs van de villa dan in het vermogen van erflaatster terecht was gekomen.”
Maar dat laatste is dus niet het geval. En dat brengt de rechtbank tot de volgende afweging:
“4.27 Voor de vraag of sprake is van een onrechtmatige daad moet worden vastgesteld of [persoon K] op de hoogte was of had moeten zijn van deze benadeling toen zij de koop- en leveringsovereenkomst met erflaatster sloot. […]”
Hierbij is van belang dat kind K de financiën van moeder beheerde en zij stukken heeft verstrekt aan de kandidaat-notaris die nodig waren voor de berekening van de meest gunstige optie voor de overdracht door moeder X aan haar, kind K, van de woning. Bij het verstrekken van die stukken is geen rekening gehouden met een aantal schulden (zoals een hypotheekschuld, schuldbekentenissen van vader aan ieder van de kinderen). Daardoor is het vermogen van vader verkeerd berekend en heeft de kandidaat-notaris die met deze taak was belast, niet goed kunnen uitrekenen of de vorderingen uit de wettelijke verdeling door moeder na de overdracht nog betaald konden worden.
Dat brengt de rechtbank ertoe om te overwegen dat:
“4.27 […]de kandidaat-notaris […] meerdere keren heeft gewezen op de oprenting van de vaderlijke erfdelen (jaarlijks met 6%) waardoor over een aantal jaren de nalatenschap onvoldoende middelen zou kunnen hebben om de vaderlijke erfdelen (vorderingen uit wettelijke verdeling, red.) volledig uit te betalen aan [L en M]. […] Gelet daarop was het van belang dat de kandidaat-notaris van de juiste gegevens voorzien werd met betrekking tot het vermogen van erflaatster. [persoon A] heeft deze gegevens niet volledig verstrekt. [K] heeft hierdoor onrechtmatig jegens [L en M] omdat dit tot gevolg had dat de vaderlijke schulden aan [L en M] niet volledig betaald konden worden uit de nalatenschap van erflaatster.”
Helder, voor K was duidelijk waarom het relevant was dat de kandidaat-notaris over de juiste gegevens beschikt. Door die gegevens niet volledig te verstrekken heeft K onrechtmatig gehandeld jegens L en M. De rechtbank veroordeelt K tot betaling van de schade aan L en M, bestaand uit het tekort aan de vaderlijke erfdelen voor zover deze niet uit de nalatenschap van moeder X konden worden voldaan).
Dit is geen alledaagse casus, maar ook weer niet zo bijzonder dat het een grote uitzondering is. Verder maakt het vonnis duidelijk, dat kinderen in het achterhoofd kunnen houden, dat ze als schuldeisers/erfgenamen in hun onderlinge verhouding rekening moeten houden met elkaars belangen. En dat het achterwege laten daarvan kan leiden tot onrechtmatigheid en schadeplichtigheid.
De zogenaamde ‘wettelijke verdeling’ is een vreemde eend in de bijt van het erfrecht en provoceert veel procedures, vooral wanneer sprake is van een tweede of derde echtgeno(o)t(e) die aanmerkelijk veel jonger in leeftijd is dan de overledene. Een spraakmakende zaak met veel media-aandacht, is die over de afwikkeling van de erfenis van een bekend interieurontwerper. Daar was weliswaar een testament gemaakt, maar daarin werd de wettelijke verdeling nagebootst.13 Kinderen uit een eerste huwelijk lieten conservatoir beslag leggen op uiterst waardevol onroerend goed om te voorkomen dat het door de tweede echtgenote zou worden verkocht en de opbrengst ten eigen nutte zou worden gebruikt. De tweede echtgenote, enig erfgenaam, vorderde in Kort Geding opheffing van het beslag, dat wees de Rechtbank in Kort Geding af.14 Later werd het beslag alsnog opgeheven.
Conclusie 1: bij de zogenaamde wettelijke verdeling hoeft er in vermogensrechtelijke zin niets verdeeld te worden want er is na overlijden geen sprake van een gemeenschap van goederen
4. Wat is ‘quasi-wettelijke verdeling’?
Wilt u bij een notaris een testament laten opstellen en bent u gehuwd of is er een geregistreerd partnerschap, stelt de notaris vaak voor, daar het notariële model van de quasi-wettelijke verdeling in op te nemen. Door het maken van een testament worden de wettelijke regels van het erfrecht voor het erven zonder testament (versterfrecht) automatisch aan de kant geschoven en vervangen door de regels uit het testament, voorzover zij rechtsgeldig zijn. Het model quasi-wettelijke verdeling roept de echtgenoot en de kinderen als erfgenaam en benoemt de echtgenoot als executeur en als testamentair bewindvoerder. Hier is sprake van meerdere erfgenamen, de uitzondering van artikel 4:182 BW, verwijzend naar art. 4:13 BW, geldt hier niet, de erfopvolging vindt volgens de gewone dwingendrechtelijke saisineregel plaats: de erfgenamen volgen de overledene automatisch gezamenlijk op in het eigen vermogen, er is na overlijden sprake van een onverdeelde boedel. Wil een erfgenaam dat de boedel wordt verdeeld, zullen alle erfgenamen daaraan moeten meewerken, danwel een beslissing van de rechter worden gevraagd.
Een testament met een “Quasi-wettelijke verdeling” naar het notariële model van ScholsBurgerhartSchols kan na overlijden een poel van misverstanden oproepen, zie verder.
Conclusie 2: een nalatenschap verkregen op basis van een testament dat de quasi-wettelijke verdeling voorschrijft, moet worden verdeeld!
5. Ouderlijke boedelverdeling – oud erfrecht en overgangsrecht
Onder het oude erfrecht mochten bij testament aanwijzingen worden gegeven voor scheiding en deling van de erfgemeenschap tussen afstammelingen en de huwelijkspartner. Artikel 1167 bepaalde:
De bloedverwanten in de opgaande linie mogen bij uiterste wilsbeschikking, of bij notariële akte, tusschen hunne afkomelingen onderling of tusschen dezen en hun langstlevenden echtgenoot de verdeeling en scheiding hunner goederen maken.
Vanaf de 1950er jaren werd daar in stijgende lijn gebruik van gemaakt om de erfenis in handen te laten komen van de langstlevende echtgenoot, veelal de vrouwen, die tot 1957 nauwelijks werden toegelaten tot de reguliere arbeidsmarkt en dus geen eigen inkomen genereerden. Het werd gezien als een ‘verzorgingsmaking’ ter voldoening aan een natuurlijke verbintenis, inhoudende een morele verplichting om de echtgenoot in staat te stellen op dezelfde financiële voet voort te leven als vóór overlijden van de erflater. Deze ‘ouderlijke boedelverdeling’ (obv) hield in, dat alle goederen van de nalatenschap aan de langstlevende werden toebedeeld onder de verplichting dat deze de schulden van de nalatenschap voor haar rekening nam. De kinderen moesten genoegen nemen met een vordering in geld wegens onderbedeling. Om kinderen tot medewerking aan de verdeling te dwingen (er moest nog overgedragen c.q. geleverd worden), werd ook vaak een ‘cautio Socini‘ opgenomen.15
Er zijn nog veel testamenten met bepalingen voor de zogenaamde ouderlijke boedelverdeling, opgemaakt onder het oude recht. Overlijdt de erflater onder het nieuwe erfrecht, is volgens de hoofdregel uit het overgangsrecht, art. 68a OBW (‘onmiddellijke werking’), in beginsel het nieuwe recht van toepassing. De ouderlijke boedelverdeling zou dan nietig zijn, aangezien deze niet past binnen het gesloten stelsel van uiterste wilsbeschikkingen uit het nieuwe erfrecht (artikel 4:42 lid 1 BW). Maar artikel 79 OBW bepaalt:
‘Tenzij anders is bepaald, wordt een rechtshandeling die is verricht voordat de wet daarop van toepassing wordt, niet nietig of vernietigbaar ten gevolge van een omstandigheid die de wet, in tegenstelling tot het tevoren geldende recht, aanmerkt als een grond van nietigheid of vernietigbaarheid.’
Ofwel: een uiterste wilsbeschikking die onder het oude recht geldig was, blijft geldig. De Hoge Raad kende na dertig jaar rechtspraktijk goederenrechtelijke werking toe aan de ouderlijke boedelverdeling, sindsdien was een levering op grond van artikel 3:186 lid 1 BW niet meer vereist.16
Anders dan bij de wettelijke toedeling van het huidige recht, waar de langstlevende de hele erfenis verkrijgt en aansprakelijk is voor de schulden, kunnen bij een ouderlijke boedelverdeling in een testament onder oud-recht ook de kinderen als erfgenaam worden geroepen en zijn dan, net als de ouder, erfgenaam en aansprakelijk voor de schulden van de nalatenschap. Nu staat er vaak in het testament waarin de ouderlijke boedelverdeling is opgenomen, dat de langstlevende echtgenoot gehouden is alle schulden te voldoen. Deze testamentaire bepaling is echter een regeling die alleen onder de erfgenamen geldt, niet ‘naar buiten’, naar de schuldeisers. Een kind dat wordt aangesproken door een schuldeiser zal die schuldeiser moeten betalen en kan vervolgens de langstlevende echtgenoot aanspreken op terugbetaling (regres).
Op de aanvaarding en verwerping van nalatenschappen die openvallen onder het huidige recht, zijn de regels van het huidige erfrecht van toepassing, ook als het gaat om een testament dat voor 1 januari 2003 is gemaakt.
Conclusie 3: staan in een testament aanwijzingen voor de verdeling, kunnen die bepalingen alleen geldig zijn als de akte is opgemaakt voor 2003
6. In de praktijk kan het ingewikkeld zijn – een voorbeeld
De Rechtbank Amsterdam ging er in een vonnis van 2021 van uit dat men onder het huidige erfrecht (testament uit 2005) erfgenamen kan benoemen voor een bepaald erfdeel, tegelijk de wettelijke verdeling kan bevelen als gevolg waarvan de langstlevende bij het overlijden van erflater alle tot de nalatenschap behorende goederen kan verkrijgen, maar ook alle schulden van de nalatenschap moet voldoen. Hier is voor het testament gebruik gemaakt van het model quasi-wettelijke verdeling, waar volgens de wet door de erfgenamen verdeeld moet worden. De rechter denkt echter dat erflater aanwijzingen kan geven voor de verdeling en vonniste op vordering van een slimme advocaat die van de verwarring gebruik maakte, of een onslimme advocaat die er zelf ook niets van snapt, dat bij testamentaire benoeming van meerdere erfgenamen elk voor minstens 1/8 deel, de hele erfenis naar een erfgenaam gaat.17 18
Noot redactie: Dit artikel is een work-in-progress dat wordt uitgebouwd. Commentaar en kennis welkom!
Nieuwe artikelen:
-
Leden organisatie voor executeurs NOVEX vaak niet opgeleid in vermogensbeheer
De testamentair executeur uit het nieuwe erfrecht (Nederland) heeft als belangrijkste taken een reeks in de wet genoemde schulden te voldoen en de erfenis beschermend te beheren. Een functie met grote verantwoordelijkheid. Maar professionals blijken vaak onvoldoende opgeleid.
-
Cursus erfrecht in één dag? Te mooi om waar te zijn!
Erfrecht is een groeimarkt en er worden allerlei cursussen aangeboden. Maar dit vak leer je niet in een stoomcursus van een dag, ook niet van een professor. Onze analyse: men belooft gouden bergen, trap er niet in!
-
Executeur doet niets? Twintig acties om afwikkeling erfenis in beweging te brengen
In het nieuws is een erfenis die al tien jaar niet wordt afgewikkeld. Men wijst naar de executeur die weinig doet, maar niemand grijpt in. Met deze acties kunnen erfgenamen en andere belanghebbenden als de gemeente in een vergelijkbare situatie de afwikkeling vlot trekken.
-
Procederen in het erfrecht – veel valkuilen, weinig literatuur
Procederen in zaken over erfrecht is gecompliceerd. Ook doorgewinterde advocaten hebben niet altijd de benodigde kennis en vaardigheden paraat. Daardoor gaan jaarlijks miljoenen verloren voor erfgenaam, legitimaris, legataris en schuldeiser.
Voetnoten
Voetnoten | bronvermeldingen en commentaar- De hoogste rechter in Nederland geeft als richtlijn dat de notaris moet uitleggen. [↩]
- De Hoge Raad bestempelde de regeling van de zogenoemde horizontale ouderlijke boedelverdeling in etappes als geldig. Zie met name HR 12 mei 1972, NJ 1973/53 m.nt. K. Wiersma (Meerzicht) en HR 21 december 1973, ECLI:NL:HR:1973:AC5390, NJ 1974/308 m.nt. WMK (Prof. Mulder). zie: standaardarresten erfrecht [↩]
- Zie de zaak rond het concepttestament van fotograaf Theo Niekus, opgenomen in onze lijst ‘Standaardarresten Erfrecht‘ [↩]
- De notaris zorgde ook toen voor verwarring door het erfdeel van de langstlevende eveneens kindsdeel te noemen. [↩]
- Zie bijvoorbeeld Van Mourik, of Perrick in de Asser: de wettelijke verdeling is geen verdeling. De Infotaris, oud kandidaat-notaris Van der Veen, geeft er een mooie draai aan: “Sinds 2003 staat er in de wet dat de hele erfenis naar de langstlevende gaat als de eerste van beide echtgenoten overlijdt. In ruil daarvoor erven de kinderen een geldvordering. Daarmee is de erfenis automatisch verdeeld. Je hoeft dus geen akte van verdeling te maken bij de notaris. Daarom heet dit de “wettelijke verdeling”. Een uitstekend stukje wetgeving dat zeer geschikt is voor de gemiddelde Nederlander.” [↩]
- Het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden overwoog in zijn arrest van 11 oktober 2022 (ECLI:NL:GHARL:2022:8659) dat medewerking aan de akte van verdeling door elke erfgenaam noodzakelijk was, bekrachtigd door Hoge Raad. [↩]
- Mr. dr. P.C. van Es, De ouderlijke boedelverdeling en het overgangsrecht, Tijdschrift Erfrecht 2011 nr. 4, p. [↩]
- B.M.E.M. Schols: bij het nabootsen van de wettelijke verdeling in een testament kunnen met een gerust hart kinderen worden onterfd, mits er maar één ervend kind overblijft. Voor nu openvallende nalatenschappen met een oude ouderlijke boedelverdeling waarbij tegen die niet-onterven-regel is ‘gezondigd’, biedt art. 127 OBW soelaas: “De bepalingen omtrent nietigheid en vernietigbaarheid van het tevoren geldende recht zijn, onverminderd het in artikel 79 bepaalde, niet van toepassing op een uiterste wilsbeschikking die vóór het tijdstip van het inwerking treden van de wet is gemaakt door iemand die na dat tijdstip overlijdt.” [↩]
- Van Mourik, Handboek Erfrecht, V.1 [↩]
- IV.2.1 [↩]
- Kamerstukken II, 17141 Invoeringswet Boek 4 en Titel 3 van Boek 7 van het nieuwe Burgerlijk Wetboek, eerste gedeelte (wijziging van Boek 4) Nr. 15, BRIEF VAN DE VASTE COMMISSIE VOOR JUSTITIE. Van Mourik ziet kinderen als personen die de erfenis eigenlijk niet verdienen omdat ze ‘er geen flikker voor hebben gedaan’ (Interview in universiteitsblad (video universiteitswebsite, omstreeks 2020, wordt gezocht). [↩]
- Asser/Perrick, 4, 2021/75. [↩]
- Typisch voorbeeld van een testament dat nagenoeg zeker tot ruzie zal voeren. [↩]
- Zie het hoofdstuk “Nuttige jurisprudentie erfrecht” in het artikel “Standaardarresten erfrecht” [↩]
- Zie het arrest Hof Arnhem-Leeuwarden 11 oktober 2022, ECLI:NL:GHARL:2022:8659, bevestigd door de Hoge Raad. Met een advocaat die te weinig feiten heeft voorgedragen en een grief te laat heeft ingediend, en raadsheren die wel erg lijdelijk waren, en zichtbaar vooringenomen jegens de ‘dwarsliggende’ erfgenaam. In de gelederen van het Gerechtshof een notaris die in een wetenschappelijk artikel benadrukt dat de cautio Socini is toegestaan, met verstopt in een noot de toevoeging dat het geen rechten mag beknotten die erfgenamen krachtens het erfrecht toekomen. In het arrest zag geen van de raadsheren het als hun taak, de advocaat te vragen welke rechten geschonden werden door de cautio. Men zag eenvoudigweg niet in, dat de cautio in casu het recht van erfopvolging onder algemene titel, dat erfgenamen toekomt op grond van Boek 4, ongedaan maakte. [↩]
- Zie uitgebreid: mr. P.C. van Es, De ouderlijke boedelverdeling en het overgangsrecht, Tijdschrift Erfrecht, augustus 2011. Hij stelt daar dat de obv van rechtswege werkte op grond van de wet, zonder het arrest als basis daarvoor te noemen. [↩]
- Rechtbank Amsterdam, 13 januari 2021, ECLI:NL:RBAMS:2021:58[↩]
- Groot vraagpunt is: waarom maakt de notaris gebruik van verwarrend en misleidend jargon? Zelf hoeft geen verantwoording bij de rechter te worden afgelegd over verwarrende testamenten. Er komt hooguit een gedragsrechtelijke procedure, waar een waarschuwing uitrolt. [↩]