Erfrecht, erfopvolging en het grondrecht op ongestoord genot van eigendom
1. Inleiding – Grondrechten zijn eeuwenoud
Het notarieel model executeur-afwikkelingsbewindvoerder beoogt de zeggenschap die erfgenamen op grond van het eigendomsrecht toekomt, bij afwikkeling, scheiding en deling van hun nalatenschap te doen verstikken. Aldus oud-notaris B.M.E.M. Schols in een artikel waar hij een model aan vakgenoten presenteert.1 Doelstelling van deze modelregelingen is de testeervrijheid van erflater uit te breiden en de eigendomsrechten die erfgenamen bij overlijden rechtmatig aan de erfenis hebben verkregen, in te perken. Volgens een conclusie in de enige dissertatie over de executeur naar huidig erfrecht, komt aan zulke bepalingen geen erfrechtelijke werking toe omdat ze niet onder een in de wet genoemde uiterste wilsbeschikking vallen, en het huidige Nederlands erfrecht een gesloten stelsel is. De rechter kan zulke bepalingen eventueel aan rechtsgeldigheid verhelpen door gebruik te maken van het leerstuk van de conversie, aldus de promovendus, prof. Bernard Schols. Gaat een bewindvoerder op grond van zulke bepalingen aan het werk zonder dat de rechter tot rechtsgeldigheid heeft besloten, voert dat tot inmenging in de eigendomsrechten van erfgenamen, wat in veel gevallen kan betekenen dat inbreuk wordt gemaakt op het grondrecht van een ongestoord genot van eigendom (art. 1 Eerste Protocol EVRM, art. 17 Handvest EU).
Grondrechten, ook wel mensenrechten of fundamentele rechten genoemd, beschermen burgers in hun vrijheid en waardigheid tegenover machthebbers, ze zijn al duizenden jaren bekend en in schrift vastgehouden. Onder koning Hammurabi in het Babylonisch Rijk, rond 1750 voor onze jaartelling, kende men het beginsel dat burgers werden beschermd door regels van de wet en door onafhankelijke rechtspraak, rechtspreken naar willekeur was verboden.2 In 539 v.C. bevrijdde koning Cyrus de slaven in Babylon, gaf burgers het recht een eigen geloofsrichting te kiezen en verklaarde dat iedere burger gelijke rechten had, onafhankelijk van hun herkomst. Een opstandige groep leenheren uit Engeland sloot in 1215 met Koning John een overeenkomst over hun rechten als vrije mensen die nu als Magna Carta bekend is. Vertegenwoordigers van de economisch welvarende steden in het middeleeuwse Brabant en Vlaanderen, onderhandelden met hun leenheer, de Hertog van Brabant, over rechten in ruil voor acceptatie van de heer als erfopvolger en betaling van belastingen en sloten charters als de Keure van Kortenberg (1312) en de Blijde Inkomst (1356). In december 1689 accepteerde het Engelse parlement de Bill of Rights dat de basis vormde voor de democratische parlementaire monarchie in het land.3 Frankrijk schreef met La Déclaration des droits de l’homme et du citoyen (1789) wereldwijd geschiedenis en in de Verenigde Staten van Amerika werd in 1791 de Bill of Rights aangenomen. In Nederland staan mensenrechten sinds 1798 in de Grondwet, in de “Staatsregeling voor het Bataafsche Volk”. In 1983 is aan Hoofdstuk 1 van de Grondwet de titel “Grondrechten” gegeven.
Een van deze grondrechten, is het recht op ongestoord genot van eigendom, opgenomen in het Europees Verdag voor de Rechten van de Mens, dat op 4 november 1950 in Rome (Italië) door de Raad van Europa werd ondertekend. Dat gebeurde in navolging van de Universele Verklaring van de Rechten van de Mens die op 10 december 1948 door de Algemene Vergadering van de Verenigde Naties was afgekondigd. Het EVRM trad in Nederland in werking in 1954.4
Lijnrecht ingaand tegen deze ontwikkeling, presenteert een notaris, tevens universitair docent bij het Centrum voor Notarieel Recht en medewerker van het Samenwerkingsverband ‘Estate Planning’ van de ABN/AMRO bank en de Katholieke Universiteit Nijmegen, in 2004 aan vakgenoten een modelregeling voor gebruik in testamenten die beoogt de wettelijke (eigendoms-)rechten van erfgenamen bij de afwikkeling van de erfgemeenschap waarin ze deelgenoten zijn, te doen verstikken.5
Rechtsvraag: Kan deze modelregeling, die sindsdien in de praktijk veelvuldig is toegepast maar niet is gebaseerd op geldend recht, ter toetsing worden voorgelegd aan het Europees Hof voor de Rechten van de Mens?
2. Werking internationale verdragen6
Onder het klassieke internationale publiekrecht konden individuen geen dragers zijn van volkenrechtelijke rechten en plichten. Met uitzondering van internationale normen van dwingendrechtelijke aard waar niet van kan worden afgeweken, zoals bijvoorbeeld het verbod op genocide, foltering en slavernij.7 Naar geldend internationaal publiekrecht kunnen ze dat wel wanneer zij rechtstreeks rechten en plichten ontlenen aan internationale verdragen.
Het EVRM bevat normen die zich niet alleen tot staten, maar ook tot individuen richten, schending van deze normen leidt niet alleen tot aansprakelijkheid van staten onder internationaal recht, maar kan ook leiden tot strafrechtelijke en civielrechtelijke aansprakelijkheid van natuurlijke personen en rechtspersonen.8
De internationale rechtsorde kent geen centraal gezag dat toeziet op de handhaving van internationale normen en omvat geen rechtsregels voor de toepassing van internationaal recht in de nationale rechtsorde, noch een sanctie in het geval internationale normen niet of niet correct worden toegepast in de nationale rechtsorde.9 Wel geldt in het internationale verdragenrecht de regel ‘pacta sunt servanda’, vastgehouden in artikel 26 van het Weens Verdragenverdrag en kunnen verdragsstaten bij dat verdrag zich op grond van artikel 27 Weens Verdragenverdrag niet onttrekken aan internationale verdragsverplichtingen met een beroep op nationaal recht. Door het Van Gend & Loos Arrest van het Hof van Justitie EG verschilt de doorwerking van EU recht in EU-lidstaten van die van andere internationale verdragen.10 Lidstaten van de Europese Unie zijn op grond van dat arrest verplicht bepalingen van EU-recht rechtstreeks door te laten werken in hun nationale rechtsorde omdat het gemeenschapsrecht een aparte supranationale rechtsorde vormt binnen de internationale rechtsorde, (rechts-)personen uit lidstaten zijn dragers van rechten en verplichtingen.
In hoeverre burgers een beroep kunnen doen op internationale verdragen in een procedure voor de nationale rechter, wordt evenmin geregeld door het internationaal publiekrecht. De beantwoording van deze vraag hangt af van hoe de nationale rechtsorde de doorwerking van internationaal publiekrecht constitutioneel heeft geregeld en of de staat bij het sluiten van het verdrag de bedoeling had om met het verdrag rechtstreeks doorwerkende rechten en plichten voor burgers te scheppen.11 Zo hebben bepalingen van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM) geen rechtstreekse werking in de Britse rechtsorde omdat internationale verdragen daar niet gezien worden als behorend tot de eigen rechtsorde (dualistisch systeem). Ze hebben daar toepassing gekregen door middel van nationale wetgeving; de Human Rights Act 1998.12
Nederland hanteert het zogenaamde monistische uitgangspunt, dat de internationale en nationale rechtsorde één rechtssysteem vormt. Toepassing van internationale normen in de nationale rechtsorde vindt rechtstreeks plaats, zonder tussenkomst van een regel van nationaal recht. In het geval van onverenigbaarheid tussen regels van internationaal en nationaal recht, dient het internationale recht voorrang te krijgen op het nationale recht.13 Dit principe werkt in beide richtingen, in het monisme levert de nationale rechter ook een rechtstreekse bijdrage aan de ontwikkeling van internationaal recht en de internationale rechtsorde.
De artikelen 90-95 van de Nederlandse Grondwet leveren het systeem voor de doorwerking van internationaal recht in de nationale rechtsorde. Op grond van artikel 93 van de Grondwet hebben alleen bepalingen van verdragen en van besluiten van volkenrechtelijke organisaties, die naar haar inhoud een ieder kunnen verbinden, verbindende kracht, nadat zij zijn bekend gemaakt. Artikel 94 van de Grondwet bepaalt dat binnen het Koninkrijk geldende wettelijke voorschriften geen toepassing vinden, indien deze toepassing niet verenigbaar is met een ieder verbindende bepalingen van verdragen en van besluiten van volkenrechtelijke organisaties. Op grond van deze twee bepalingen hebben een ieder verbindende bepalingen van verdragen (ook aangeduid als rechtstreeks werkende verdragsbepalingen) binnen de Nederlandse rechtsorde voorrang boven bepalingen in Nederlandse wetten in formele zin. De Nederlandse rechter is op grond van de artikelen 93 en 94 Grondwet zowel bevoegd toepassing te verlenen aan de norm in de rechtstreeks werkende verdragsbepaling als geen toepassing te verlenen aan een bepaling in een wet in formele zin die niet verenigbaar is met de rechtstreeks werkende verdragsbepaling.
Het grote belang van de twee Grondwetsbepalingen voor de bescherming van de fundamentele rechten van de Nederlandse burger, is gelegen in het toetsingsverbod neergelegd in artikel 120 van de Grondwet. Op grond daarvan mag de Nederlandse rechter wetten in formele zin niet toetsen aan de Grondwet, maar is hij wel bevoegd voorrang te verlenen aan een norm in een rechtstreeks werkende verdragsbepaling wan neer er sprake is van een onverenigbaarheid in de zin van artikel 94 van de Grondwet. Dit maakt dat de rechter wetten in formele zin niet mag toetsen aan de grondrechten neergelegd in de Grondwet maar wel aan internationale normen neergelegd in een ieder verbindende verdragsbepalingen, zoals de klassieke vrijheidsrechten in het EVRM. Het EVRM kent echter een eigen handhavingsmechanisme, te weten een individueel klachtrecht bij de Commissie en het Hof.
Omgekeerd vinden internationale verdragsbepalingen die niet naar hun inhoud een ieder kunnen verbinden in de zin van de artikelen 93 en 94 Grondwet, geen toepassing in de Nederlandse rechtsorde.14 De artikelen 93 en 94 Grondwet zijn voorts niet van toepassing op regels van internationaal gewoonterecht. Na de herzieningen van 1953 en 1956 kan op grond van de parlementaire geschiedenis worden aangenomen dat de huidige Grondwet een primaat van ongeschreven volkenrecht boven nationale wettelijke voorschriften uitsluit.15
De artikelen 93 en 94 Grondwet zijn in 1953 opgenomen in de Grondwet na jaren van discussie over het onderwerp van doorwerking van internationaal recht in de nationale rechtsorde en de rangorde tussen nationaal en internationaal recht. Voor de grondwetswijziging van 1953 waren wetten onschendbaar en de regering was geen voorstander van het verlenen van voorrang aan internationale normen boven wetten in formele zin maar zag zich genoodzaakt door het Amendement-Serrarens. 16
3. Raad van Europa, Europees Mensenrechtenverdrag EVRM
Nederland is lid van de Raad van Europa die in 1950 het Verdrag voor de bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden aannam.17 Doelstelling was de Universele Verklaring van de Rechten van de Mens, in 1948 aangenomen door de Algemene Vergadering van de Verenigde Naties, in Europa kracht bij te zetten. Het EVRM vormt een uitzondering op het internationaal recht wat betreft de handhaving. Om toe te zien op naleving van het verdrag is in 1959 de Europese Commissie voor Mensenrechten en het Europees Hof voor de Rechten van de Mens ingesteld. Het Europees Hof bestaat uit een rechter van elke lidstaat van de Raad van Europa en is gevestigd in Straatsburg. Klachten kunnen door staten worden ingediend die lid zijn van de Raad van Europa en door individuen, groepen en organisaties die zich op hun grondgebied bevinden. Als een land veroordeeld wordt, moet het maatregelen nemen om het onrecht te herstellen en om te vermijden dat het voorval zich kan herhalen. Dat geldt ook voor de lidstaten die niet rechtstreeks bij de uitspraak betrokken zijn.18
Het Europees Hof voor de Mensenrechten behandelt alleen klachten tegen verdragsstaten en beoordeelt geen privaatrechtelijke geschillen. Het controleert wel, of het EVRM is nageleefd bij beoordeling van een privaatrechtelijk geschil door de nationale rechter of een bestuursorgaan.
Admittedly, the Court is not in theory required to settle disputes of a purely private nature. That being said, in exercising the European supervision incumbent on it, it cannot remain passive where a national court’s interpretation of a legal act, be it a testamentary disposition, a private contract, a public document, a statutory provision or an administrative practice appears unreasonable, arbitrary or, as in the present case, blatantly inconsistent with the prohibition of discrimination established by Article 14 and more broadly with the principles underlying the Convention.’19
Een arrest van het Europese Hof voor de Rechten van de Mens werkt formeel gezien slechts tussen partijen, art. 46 EVRM. Constateert het Hof een schending, dan moet de verdragsstaat deze schending – indien mogelijk – beëindigen en de benadeelde zoveel mogelijk in de positie brengen waarin hij zou hebben verkeerd als het EVRM niet was geschonden.20 Maar de jurisprudentie van het Hof is in bredere zin van belang, aangezien het Hof als hoogste rechter de interpretatie van het EVRM verduidelijkt en ontwikkelt.21 In elke nieuwe zaak beoordeelt het Hof dan ook of de nationale autoriteiten voldoende rekening hebben gehouden met zijn eerdere rechtspraak over vergelijkbare gevallen, ook wanneer deze uitspraken andere verdragsstaten betreffen.22

4. Situatie in Nederland
Het is essentieel voor de rechtseenheid en de rechtsvorming in het rechtsbestel, en voor de rechtsbescherming van mensen in een democratische rechtsstaat, dat de rechter in elke zaak en in elke instantie kan oordelen over de naleving van grondrechten. Het algemeen belang wordt door de wetgevende en uitvoerende macht gediend, in individuele gevallen hangt de doeltreffendheid van de waarborgen voor de menselijke vrijheid en de menselijke waardigheid mede af van rechtsbescherming door bestuursrechtelijke besluiten en de rechter.
In het Nederlands rechtssysteem zijn fundamentele rechten een integraal onderdeel van de algemene rechtsbeginselen23 en van het Unierecht.24 Door vertegenwoordigers van de overheid wordt in het algemeen belang getoetst of de grondrechten worden nageleefd. Dat gebeurt bij het maken en uitvoeren van regels. In het Nederlandse grondwettelijk stelsel toetsen om te beginnen parlement en regering als wetgevende macht, en de ambtenaren en adviseurs betrokken bij de voorbereiding van wetsvoorstellen, bij de totstandkoming van wet- en regelgeving of voorgenomen bepalingen niet strijdig zijn met grondrechten.25
Bij de uitvoering door een publiekrechtelijk orgaan in een concreet geval, kunnen vaak ook individuele belangen bij de naleving van grondrechten worden betrokken. Dat zijn alle regels van hoofdstuk 1 van de Grondwet en uit internationale bronnen zoals het EVRM en het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie die ‘naar hun inhoud eenieder kunnen verbinden’ (artikel 93 Grondwet). Er zijn gronden aan te nemen dat de notaris in de rol van publiek ambt hier ook verantwoordelijkheid toekomt.
Bij de uitleg en toepassing van rechtsregels in een individueel geval door de rechter, kan eveneens toetsing aan grondrechten in het individuele belang plaatsvinden. Daarmee kan de rechter aan een individuele burger rechtsbescherming bieden. De rechter heeft tot taak civiele geschillen te beslechten (artikel 112 Grondwet) aan de hand van de rechtsregels zoals die in het Koninkrijk gelden op basis van wetten, verdragen en ongeschreven recht. In een concrete zaak weegt de rechter individuele rechten, plichten en belangen en als daartoe aanleiding is kijkt de rechter ook naar het individuele belang bij de naleving van grondrechten. Artikel 94 van de Grondwet draagt de rechter op een wettelijke bepaling buiten toepassing te laten als deze toepassing niet verenigbaar is met een ieder verbindende bepalingen van verdragen en van besluiten van volkenrechtelijke organisaties. Wettelijke voorschriften van lagere overheden als gemeente, provincie of waterschap kan de rechter onverbindend verklaren wegens strijd met een grondrecht in de Grondwet.26 Ook bij de Hoge Raad komen zaken aan de orde waarin grondrechten een rol spelen, zoals het recht op privéleven of het recht op vrijheid van meningsuiting.27
Als in een zaak een rechtsregel van toepassing is die op verschillende manieren kan worden gelezen, moet de rechter die rechtsregel uitleggen. Een belangrijke bron van uitleg van rechtsregels door de rechter is de wil van de wetgever zoals die blijkt uit de tekst en de totstandkomingsgeschiedenis van een geschreven rechtsregel. In Nederland treedt de rechter niet in de keuzes en afwegingen die aan de wetgever zijn, nationale wetgeving wordt door de rechter niet getoetst aan de Grondwet. Regels van de nationale wetgever kunnen alleen aan de internationale verdragen worden getoetst. Is verdragsschending vastgesteld kan de rechter soms rechtsbescherming bieden door middel van rechtsherstel. Dat gebeurde in een zaak bij de Hoge Raad over de vermogensrendementsheffing (box 3), die strijdig werd geacht met artikel 1 van het Eerste Protocol bij het EVRM in combinatie met artikel 14 EVRM.28
Is de wetgever als volksvertegenwoordiging het met de uitleg van een rechtsregel door de rechter niet eens, dan kan de wetgever de rechtsregel aanpassen door middel van nadere regelgeving of hervorming van wetgeving.
Naar Nederlands recht is het mogelijk door middel van een actie uit onrechtmatige daad de staat effectief aan te spreken op schadevergoeding wegens het tot stand brengen van onrechtmatige wetgeving die schade tot gevolg heeft. Het EHRM heeft in 1991 en 1995 vastgesteld dat, naar Nederlands recht, een actie uit onrechtmatige daad tegen de Nederlandse staat bij de civiele rechter (’de vangnetrechter’) een effectief rechtsmiddel is dat onder omstandigheden eerst uitputtend moet worden aangewend voordat een klager in Straatsburg ontvankelijk is.29 Daar staat tegenover dat Straatsburg wel degelijk ook kan toetsen of artikel 1 Eerste Protocol door de rechter in acht is genomen in geschillen tussen particulieren, ofschoon de kans dat de toetsing beperkter is, namelijk tot de meer procedurele aspecten, dan groter is.30 Volgens vast jurisprudentie van het Hof in Straatsburg:31
5. Het begrip ‘eigendom’ in EVRM en jurisprudentie EHRM
Het EVRM geeft een eigen definitie van het begrip ‘eigendom’. Het begrip ‘eigendom’ volgens het Verdrag is ruimer dan naar Nederlands recht. Het gaat om alle in geld waardeerbare rechten en belangen, het ziet zowel op fysieke goederen als vermogensrechten. Daaronder bijvoorbeeld ook goodwill, of de aanspraak op een erfenis.32 Daarmee kunnen Nederlanders in een rare ‘loop’ belanden. De Hoge Raad wees bijvoorbeeld in 2016 een belangrijk arrest over regulering en ontneming van eigendom. Een belangrijke overweging was, dat de waarde van een onderneming uitgedrukt in goodwill volgens de Hoge Raad niet wordt aangemerkt als eigendom en dus ook niet valt onder de bescherming van het recht op eigendom (art. 1 Eerste Protocol EVRM).
Van een schending van het recht op eigendom is sprake bij:
- ‘ontneming’ (‘deprivation’),
- ‘regulering’ (‘control’) of
- inbreuk op het ‘ongestoord genot’ (‘peaceful enjoyment’).33
Als daarvan sprake is, zijn de vervolgvragen:
- is de inbreuk voorzien bij wet of voldoende toegankelijke, voorzienbare en precieze jurisprudentie?34
- zo ja, heeft de inbreuk een legitieme doelstelling in het algemeen belang?
- zo ja, is de inbreuk proportioneel?
Het Europees Hof voor de Rechten van de Mens geeft een brede interpretatie van het EVRM-eigendomsbegrip. Het EHRM heeft met zijn jurisprudentie over artikel 1 EP de reikwijdte van het eigendomsrecht vergroot door een ruime invulling te geven aan wat onder vermogensrechten wordt verstaan. Rechten en belangen die een vermogenswaarde vertegenwoordigen (alles wat op geld waardeerbaar is) vallen onder het eigendomsbegrip. Denk hierbij aan bijvoorbeeld intellectuele eigendomsrechten, een recht van erfpacht, het recht van kinderen om te erven van hun natuurlijke ouders, maar ook sociale zekerheidsrechten, ongeacht of daarvoor bijdragen of premies zijn betaald. Ook toekomstige aanspraken kunnen onder het eigendomsbegrip vallen, mits er sprake is van ‘gerechtvaardigde verwachtingen’ (‘legitimate expectations’).
Over het algemeen biedt het Hof aan de lidstaten veel ruimte om van de uitzonderingsmogelijkheden gebruik te maken (‘striking the fair balance between private and public interest within the wide margin of appreciation’), mits een deugdelijke en uitgebreide belangenafweging heeft plaatsgevonden (‘fair balance between the demands of the general interest of the community and the requirements of the protection of the individual’s fundamental rights’). Daarbij mag op het individu geen ‘individual and excessive burden’ worden gelegd. Daarom stelt art. 1 Protocol voor de klager in de regel materieel weinig voor. Ook de hoogste Nederlandse rechters zijn uiterst terughoudend bij het aannemen van een ontoelaatbare schending van art. 1 Protocol. De Hoge Raad hanteert op nationaal niveau bij ontneming of regulering van de eigendom dezelfde criteria als het EHRM, maar oordeelt wel met enige regelmaat dat de staat schadeplichtig is.35
6. Artikel 1 Eerste Protocol EHRM is ook van toepassing op geschillen tussen private partijen waaraan de staat zelf niet deelneemt36
Er is wel een algemene moeilijkheid van het inroepen van art. 1 Eerste Protocol in een geschil tussen particulieren: als partijen zich op eigendomsrechten beroepen, zal iedere partij aanknopingspunten in de feiten en het geldende nationale recht moeten aanwijzen waaruit volgt dat zij een sterker recht heeft dan de ander. Ieders beroep op het grondrecht van eigendom lost zich dan vaak van zelf op in een gewoon geschil over het sterkste burgerlijke recht. Een nadeel van het EVRM is dat het niet de effectieve voorziening kent van de prejudiciële beslissing, waardoor procedures jarenlang kunnen slepen doordat eerst alle nationale voorzieningen moeten zijn uitgeput. Verzuim van een beroep op het verdrag in de procedure op nationaal niveau, leidt tot niet ontvankelijkheid omdat dan niet alle nationale rechtsmiddelen zijn uitgeput (artikelen13 en 35 EVRM).37
Er worden per jaar tienduizenden zaken voor het Europees Hof gebracht waarin een beroep wordt gedaan op art. 1 Eerste Protocol EVRM. In samenhang met het erfrecht is er in Nederland één keer gebruik van gemaakt.
In de discussie over de legitieme, het deel van de erfenis waar kinderen en kleinkinderen van overledene altijd aanspraak op kunnen maken, beroepen voorstanders van afschaffing zich op het ongestoord genot van eigendom dat aan de erflater toekomt, uitgewerkt in de testeervrijheid. Bij behandeling in de Eerste Kamer van de nieuwe wet erfrecht (Boek 4) is de vraag gesteld, of beperking van de testeervrijheid van de erflater in strijd zou komen met artikel 1 EP, door de aanspraken van de eventuele langstlevende echtgenoot en kinderen. Vanuit het perspectief van art. 1 Eerste Protocol botsen hier de grondrechten: de vrijheid van de testator, maar ook het eigendomsrecht van degene aan wie vermaakt of geschonken is.38 De regering stelde zich op het standpunt dat deze beperking in casu gerechtvaardigd kan worden met het oog op de bevordering van voldoende verzorging van de achterblijvende echtgenoot en eventuele kinderen. Het parlement deelde deze zienswijze.39 Ook bij de regeling van het schenkingsrecht in het Nieuw Burgerlijk Wetboek werd geen strijd met art. 1 EP aangenomen. In een andere samenhang merkte minister Sorgdrager op dat het in individuele gevallen aan de rechter is te beoordelen of sprake is van een niet te rechtvaardigen beperking.40
Het grondrecht kwam ook ter sprake in een jarenlang durende reeks rechtszaken geïnitieerd door een kind van een rijke notaris dat buiten huwelijk was geboren (men noemt dat een ‘natuurlijk kind’). Door een wetswijziging kon het alsnog aanspraak maken op het erfgenaamschap, ten nadele van neven van de notaris. In het individuele geval werd overwogen, dat het recht van een kind kan voorgaan, op het recht van neven.41
wordt vervolgd …
Dit artikel is een ‘work-in-progress‘ – het wordt nog geredigeerd en uitgewerkt. Kom over vier tot zes weken terug voor een update of geef commentaar, en stuur artikelen, uitspraken in.
Nieuwe artikelen in het erfrechtblog:
-
Leden organisatie voor executeurs NOVEX vaak niet opgeleid in vermogensbeheer
De testamentair executeur uit het nieuwe erfrecht (Nederland) heeft als belangrijkste taken een reeks in de wet genoemde schulden te voldoen en de erfenis beschermend te beheren. Een functie met grote verantwoordelijkheid. Maar professionals blijken vaak onvoldoende opgeleid.
-
Cursus erfrecht in één dag? Te mooi om waar te zijn!
Erfrecht is een groeimarkt en er worden allerlei cursussen aangeboden. Maar dit vak leer je niet in een stoomcursus van een dag, ook niet van een professor. Onze analyse: men belooft gouden bergen, trap er niet in!
-
Executeur doet niets? Twintig acties om afwikkeling erfenis in beweging te brengen
In het nieuws is een erfenis die al tien jaar niet wordt afgewikkeld. Men wijst naar de executeur die weinig doet, maar niemand grijpt in. Met deze acties kunnen erfgenamen en andere belanghebbenden als de gemeente in een vergelijkbare situatie de afwikkeling vlot trekken.
-
Procederen in het erfrecht – veel valkuilen, weinig literatuur
Procederen in zaken over erfrecht is gecompliceerd. Ook doorgewinterde advocaten hebben niet altijd de benodigde kennis en vaardigheden paraat. Daardoor gaan jaarlijks miljoenen verloren voor erfgenaam, legitimaris, legataris en schuldeiser.
Noten, referenties, opmerkingen
Voetnoten | bronvermeldingen en commentaar- De quasi wettelijke verdeling als ‘Teilungsanordnung’ (I) WPNR 2004/6571 en De quasi wettelijke verdeling als ‘Teilungsanordnung’ (II, slot) WPNR 2004/6572 [↩]
- A brief History of Human Rights, Amnesty International. [↩]
- Ten tijde van King William III, tevens Stadhouder in de Republiek der Zeven Verenigde Nederlanden, zwaaide Queen Mary II de scepter thuis in Engeland als Willem in de Nederlanden was. [↩]
- Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden, Rome, 04-11-1950, Wet van 28 juli 1954, Stb. 1954, 335 [↩]
- Zie: B.M.E.M. Schols, De quasi-wettelijke verdeling als ‘Teilungsanordnung’, tweedelig, Weekblad voor het Privaatrecht, Notariaat en Registratie WPNR, deel I heeft nummer 04/6571, deel II (slot), WPNR 04/6572 [↩]
- Handboek Internationaal Recht, Den Haag, T.M.C. Asser Press 2007; P.H. Kooijmans, Internationaal publiekrecht, Deventer, Kluwer 2008, nr. 5.2.89 [↩]
- Normen van internationaal gewoonterecht komen tot stand wanneer er voldaan is aan de eisen van 1) opinio iuris en 2) uniforme statenpraktijk. Staten die niet gebonden wensen te worden aan een internationale rechtsnorm in ontwikkeling en dit consequent blijven aangeven, expliciet of door hun praktijk, worden niet gebonden aan de norm wanneer deze tot ontwikkeling is gekomen. [↩]
- Strafrecht, zie b.v.: ((Zie bijv. Hof ’s-Gravenhage 9 mei 2007, ECLI:NL:GHSGR:2007:BA6734, NJF 2007, 183; civiel zie bijv. Rb. ’s-Gravenhage 24 april 2013, ECLI:NL:RBDHA:2013:8087. [↩]
- zL. Besselink, Internationaal recht en nationaal recht, in: N. Horbach, R. Lefeber & O. Ribbelink (red.), Handboek Internationaal Recht, Den Haag: T.M.C. Asser Press 2007, p. 50. [↩]
- HvJ EG 5 februari 1963, AA 1963/1964, 12 [↩]
- P.H. Kooijmans, Internationaal publiekrecht, Deventer: Kluwer 2008, nr. 5.2.89 [↩]
- A. Aust, Modern treaty Law and Practice, Cambridge: Cambridge University Press 2008, p. 189 e.v. [↩]
- O.a.: J. Crawford, Brownlie’s Principles of Public International Law, Oxford, Oxford University Press 2012, p. 48, P.H. Kooijmans, Internationaal publiekrecht, Deventer: Kluwer 2008, nr. 5.1, J.W.A. Fleuren, Een ieder verbindende bepalingen van verdragen (diss. Nijmegen), Den Haag, Boom Juridische uitgevers 2004, p. 10 e.v. 48; A. Aust, Modern treaty Law and Practice, Cambridge, Cambridge University Press 2008, p. 183 e.v. en J. Crawford, Brownlie’s Principles of Public International Law, Oxford, Oxford University Press 2012, p. 94 e.v.Wetenschappelijk Bijdragen [↩]
- Zie bijv. F.M.C. Vlemminx en M.G. Boekhorst, Inleiding Artikelen 90-95: De Internationale rechtsorde, in: A.K. Koekkoek (red.), De Grondwet, Deventer: W.E.J. Tjeenk Willink 2000, p. 442 e.v. Wetenschappelijke Bijdragen. [↩]
- Kamerstukken II 1977/78, 15049 (R1100), nr. 3, p.12. [↩]
- F.M.C. Vlemminx en M.G. Boekhorst, Artikel 94, in: A.K. Koekkoek (red.), De Grondwet, Deventer: W.E.J. Tjeenk Willink 2000, p. 465. [↩]
- Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden, Rome, 04-11-1950, inwerkingtreding 1953, online publicatie officiële Engelstalige wettekst en Nederlandse vertaling [↩]
- Raad van Europa, Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens, brochure, online publicatie.[↩]
- EHRM 13 juli 2004, 69498/01 (Pla & Puncernau/Andorra), r.o. 59; herhaald in EHRM 16 december 2008, 23883/06 (Khurshid Mustafa & Tarzibachi/Zweden), r.o. 33. [↩]
- EHRM 31 oktober 1995, 14556/89 (Papamichalopoulos en anderen/Griekenland), r.o. 34. [↩]
- EHRM 7 januari 2010, 25965/04 (Rantsev/Cyprus & Rusland), r.o. 197. [↩]
- EHRM 9 juni 2009, 33401/02 (Opuz/Turkije), r.o. 163. [↩]
- Bijvoorbeeld HvJEU 14 mei 1974, ECLI:NL:HR:1974:51, punt 13. [↩]
- Verdrag betreffende de Europese Unie; Handvest van de grondrechten van de Europese Unie. [↩]
- Zie b.v. de Handreiking Constitutionele Toetsing van de directie Constitutionele Zaken en Wetgeving van het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties (BZK), vastgesteld door de minister van BZK in december 2021. [↩]
- Zie b.v. HR 24 december 2021, ECLI:NL:HR:2021:1946 – Dragen logo verboden motorclub op kleding. [↩]
- Persbericht Hoge Raad 4 april 2022. [↩]
- HR 24-12-2021 ECLI:NL:HR:2021:1963 [↩]
- 12 EHRM 27november 1991, Oerlemans t. Nederland, § 53-57, NJ 1992, 666; NJCM-Bulletin 1992, p. 377-384 (m.nt. Van der Velde) en EHRM 20 november 1995, British-American Tobacco Company Ltd. t. Nederland, § 83-86, NJ 1996, 519. NJCM-Bulletin, jrg. 33 (2008), nr. 4. [↩]
- Zie met name EHRM (Grote Kamer) 6 oktober 2005, Draon t. Frankrijk, NJ 2006, 464, en Maurice t. Frankrijk, alsmede EHRM 14 februari 2006, Lecarpentier en een ander t. Frankrijk. [↩]
- EHRM (Grote Kamer) 30 juni 2005, Jahn en anderen t. Duitsland, § 94, met verwijzing naar de belangrijkste precedenten sinds het beroemde arrest over de heilige Griekse kloosters. [↩]
- Bijvoorbeeld EHRM 26 juni 1986, ECLI:NL:XX:1986:AC9450, NJ 1987/581 (Van Marle/Nederland), r.o. 41-42.; A.E.M. Leijten, ‘Protocol 1’, in: J.H. Gerards e.a. (red), SDU Commentaar EVRM, Den Haag: Sdu Uitgevers (actueel t/m 9 oktober 2015). [↩]
- EHRM 23 september 1982, ECLI:NL:XX:1982:AC772, NJ 1988, 290 m.nt E.A. Alkemade (Sporrong & Lönnroth/Zweden). [↩]
- EHRM 9 november 1999, ECLI:CE:ECHR:1999:1109JUD002644995 (Spacek/Republiek Tsjechië), r.o. 54 [↩]
- J.F.M. Janssen (2005), De invloed van artikel 1 van het eerste aanvullende protocol EVRM op het Nederlandse recht, Bw-Krant Jaarboek, 21, 329-383, p. 355. [↩]
- EHRM 14 februari 2006, Lecarpentier en een ander t. Frankrijk, §§ 48, 51 en 52; bevestigd in EHRM (Grote Kamer) 11 januari 2007, Anheuser-Busch Inc. t. Portugal, § 82. [↩]
- EHRM 15 november 1996, zaaknr. 18877/91, (Sadik/Griekenland) §§ 30 e.v. [↩]
- Aangehaald in: J.F.M. Janssen (2005), De invloed van artikel 1 van het eerste aanvullende protocol EVRM op het Nederlandse recht, BW-Krant Jaarboek, 21, 329-383, p. 335: Kamerstukken I 1998/99, 17 141, nr. 120a, Invoeringswet Boek 4, Memorie van Antwoord, p. 57. [↩]
- Barkhuysen, T.; Emmerik, M.L. van; in Ploeger, H.D., De eigendomsbescherming van artikel 1 van het Eerste Protocol bij het EVRM en het Nederlands burgerlijk recht: Het Straatsburgse perspectief. 2005, online publicatie. [↩]
- Hier ging het om de discussie of de wilsrechten van kinderen in verband met de wettelijke verdeling bij (op handen zijnd) hertrouwen als ‘onzedelijk’ te beschouwen zijn, zoals Perrick stellig meende. Onzedelijk niet in een sexuele samenhang, maar als onaaantastbaar algemeen beginsel in een rechtsorde. Kamerstukken II 1997/1998, 17 141 nr. 25, Invoeringswet Boek 4, NOTA NAAR AANLEIDING VAN HET NADER EINDVERSLAG , p. 4. [↩]
- Camillo Schutte, Wijziging van erfrecht met terugwerkende kracht en artikel 1 Eerste Protocol bij het EVRM, NJCM-Bulletin, jrg. 33 (2008), nr. 4, p. 507 – 524. [↩]